De pilot van de Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie (WBA) is op 11 januari 2021 van start gegaan. Door het invullen van een vragenlijst wordt duidelijk of voor bepaalde werkzaamheden een zelfstandige kan worden ingehuurd of dat deze in een dienstverband moeten worden uitgevoerd.
In de pilotfase is de module te vinden op de website van het Ondernemersplein. Deelname is vrijwillig. De vragenlijst kan anoniem worden ingevuld. In de zomer zal worden geëvalueerd of de webmodule definitief zal worden ingezet. De opgeschorte handhaving van de regels van het arbeidsrecht zal op zijn vroegst per 1 oktober 2021 ter hand worden genomen door de Belastingdienst en de Inspectie SZW.
De staatssecretaris van Financiën heeft meegedeeld dat met Duitsland overeenstemming is bereikt over verlenging van de afspraken over de behandeling van grensarbeiders in de context van de coronacrisis. De afspraken betreffen de behandeling van thuiswerkdagen als in het werkland gewerkte dagen en een tijdelijke vrijstelling in Nederland van enkele Duitse socialezekerheidsuitkeringen. De verlenging van de afspraken loopt tot en met 31 maart 2021.
Voor enkele toeslagregelingen gelden vermogenstoetsen. Het gaat om de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Boven een bepaald vermogen komen mensen niet in aanmerking voor toekenning van een toeslag. In een ministeriële regeling zijn twee uitzonderingen op de vermogenstoets voor toeslagregelingen vastgelegd. Het gaat om de toename van het vermogen in box 3 als gevolg van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag en om de coronazorgbonus.
Met deze uitzonderingen moet het verlies van de aanspraak op een of meerdere toeslagen voor belanghebbenden die afhankelijk zijn van inkomensondersteuning worden voorkomen.
De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2021 als volgt.
Schijf
Loon op jaarbasis
Loonbelasting/premie volksverzekeringen
jonger dan AOW leeftijd
AOW-leeftijd en ouder
1a
€ 0 t/m € 35.129
37,1%
19,2%
1b
€ 35.130 t/m € 68.507
2
€ 68.508 of meer
49,5%
Voor mensen die geboren zijn voor 1 januari 1946 geldt een hogere grens van de tweede schijf van € 35.941.
Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2021 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.
De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.837 en wordt boven een inkomen uit werk en woning van € 21.043 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 5,977% van het inkomen boven € 21.043. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.469 en bedraagt de afbouw 3,093%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil.
De arbeidskorting bedraagt maximaal € 4.205 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.178. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 35.652. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 35.652. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,105%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 105.736.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2021 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.153 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.815.
De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 761.
De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.703 tot een inkomen van € 37.970. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 49.323.
Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 223 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.
In de loonbelasting zijn per 1 januari 2021 enkele zaken gewijzigd.
Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2021 nieuw toegelaten auto's zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 12% over de eerste € 40.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 40.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%. Voor waterstofauto’s en zonnecelauto’s met een nihiluitstoot geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.
Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto's van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage gold, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.
Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2021 is het normbedrag vastgesteld op € 38.961. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 29.616.
De 30%-regeling kent een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.
De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen. Dat geldt ook als de kosten voor 100% zakelijk zijn. De werkgever heeft de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen die binnen een bepaald budget belastingvrij vergoed kunnen worden. Dat budget, de vrije ruimte, bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 en 1,18% over het meerdere van de fiscale loonsom van de onderneming. Overschrijden de kosten het beschikbare budget, dan is het meerdere belast loon. Dat meerdere wordt betrokken in de eindheffing tegen een tarief van 80%. Eindheffing wil zeggen dat de loonheffing voor rekening van de werkgever komt en niet wordt doorbelast aan de werknemer. De eindheffing leidt tot een kostenverhoging voor de werkgever. Deze kostenverhoging komt in mindering op de winst van de werkgever.
Het loon van een werknemer, die een aanmerkelijk belang heeft in de rechtspersoon waarvoor hij werkt, moet in 2021 ten minste € 47.000 per jaar bedragen of gelijk zijn aan het loon dat werknemers zonder een aanmerkelijk belang zouden verdienen in een vergelijkbare functie. Vaak betreft het een directeur-grootaandeelhouder (dga). Wanneer het gebruikelijk loon voor een vergelijkbare functie hoger is, kan de Belastingdienst het loon corrigeren tot het niet meer dan 25% afwijkt van wat gebruikelijk is. Wat een gebruikelijk loon is, kan worden bepaald aan de hand van het loon van concrete andere werknemers in de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon speelt ook het loon van de overige werknemers een rol.
Per 1 januari 2021 geldt tijdelijk een extra afdrachtvermindering. Dit is de afdrachtvermindering Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). Een BIK-inhoudingsplichtige komt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen, die zijn of worden gedaan vanaf 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022, voor deze afdrachtvermindering in aanmerking. Het bedrijfsmiddel moet in 2021 of 2022 volledig worden betaald en het bedrijfsmiddel moet binnen zes maanden nadat het volledig is betaald in gebruik worden genomen. De afdrachtvermindering bedraagt 3,9% van het investeringsbedrag voor investeringen tot en met een bedrag van € 5 miljoen en 1,8% van het investeringsbedrag boven € 5 miljoen.
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.110.000 bedraagt in 2021 0,5% van de WOZ-waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.110.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%.
Als het eigenwoningforfait groter is dan de aftrekbare kosten, zoals de betaalde hypotheekrente, wordt het eigenwoningforfait verminderd met de aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek was aanvankelijk gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Sinds 2019 wordt deze aftrek geleidelijk afgebouwd. In 2021 bedraagt de aftrek nog 90% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Aftrek van betaalde hypotheekrente in de hoogste tariefschijf gaat in 2021 tegen 43% in plaats van tegen het tabeltarief van 49,5%. De hoogste tariefschijf begint bij een inkomen van € 68.507.
De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2020 niet meer bedraagt dan € 171.000. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.
De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2021 € 5.668.
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2021 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.968. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.
Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.489. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.785. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 112.189 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.672.
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 22.443. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.
Onder de persoonsgebonden aftrek vallen de volgende aftrekposten:
De persoonsgebonden aftrek in de hoogste tariefschijf vindt plaats tegen een tarief van 43% in plaats van het reguliere tabeltarief van 49,5%.
In box 2 wordt belasting geheven over de voordelen uit aanmerkelijk belang. Voordelen zijn dividend dat wordt uitgekeerd op aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren en de meeropbrengst bij vervreemding van dergelijke aandelen. Het tarief in box 2 bedraagt in 2021 26,9%.
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 31% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling van € 50.000 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.200 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.
Het fictieve rendement voor het spaardeel bedraagt 0,03%; het fictieve rendement voor het beleggingsdeel bedraagt 5,69%. Voor de eerste schijf tot een bedrag van € 50.000 boven de vrijstelling geldt een fictief rendement van 1,9%. Voor de tweede schijf van € 50.000 tot € 950.000 geldt een fictief rendement van 4,5%. Voor de derde schijf, dat is al het vermogen in box 3 boven een bedrag van € 950.000, geldt een fictief rendement van 5,69%.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Milieulijst 2021 vastgesteld. Deze lijst bevat de bedrijfsmiddelen die bij investering in 2021 kwalificeren voor de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen (Vamil) en de milieu-investeringsaftrek (MIA).
De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Energielijst 2021 vastgesteld. In deze lijst zijn de bedrijfsmiddelen opgenomen die kwalificeren voor de energie-investeringsaftrek (EIA).
De subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C) en de subsidiemodule Garantie Klein Krediet Corona (KKC) zijn aangepast. Beide subsidiemodules houden verband met steun aan bedrijven die getroffen zijn door de uitbraak van het coronavirus. Met de GO-C staat de overheid voor een deel garant voor leningen verstrekt aan bedrijven. Beide subsidiemodules waren aanvankelijk opengesteld tot en met 15 december 2020 en kenden een vervaldatum van 1 januari 2021. De openstelling van beide subsidiemodules is verlengd tot en met 30 juni 2021. De vervaldatum van de subsidiemodules wordt gewijzigd van 1 januari 2021 in 1 juli 2021. Deze datum sluit aan bij de recent verlengde Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de COVID-19-uitbraak. Steun, die met toepassing van die kaderregeling is goedgekeurd, moet op uiterlijk 30 juni 2021 zijn verleend.
In verband met de verzwaring van de lockdown en de verplichte winkelsluiting heeft het kabinet extra steunmaatregelen bekendgemaakt.
Voor de detailhandel in de non-foodsector komt als vergoeding voor seizoensgevoelige voorraad een eenmalige opslag op de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) over het vierde kwartaal van 2020. Deze eenmalige Opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (OVGD) is afhankelijk van de hoogte van het omzetverlies van de winkelier. Bij een omzetverlies van 30% bedraagt de OVGD 2,8% van het omzetverlies. Het maximum voor deze subsidie bedraagt € 20.160. Ondernemers die in het vierde kwartaal niet in aanmerking komen voor de TVL komen niet in aanmerking voor de OVGD. Na goedkeuring van de Europese Commissie wordt de OVGD vanaf de tweede helft van januari 2021 uitbetaald. De OVGD is vrijgesteld van vennootschaps- en inkomstenbelasting.
Tijdelijk geldt het verlaagde btw-tarief van 9% op de online sportlessen die sportscholen aanbieden gedurende de verplichte sluiting. Deze maatregel gold ook tijdens de eerdere verplichte sluiting van sportscholen. Het verlaagde tarief is van toepassing totdat de verplichte sluiting wordt opgeheven.
Het kabinet stelt € 15 miljoen beschikbaar voor laptops en dergelijke voor leerlingen die thuis geen apparatuur ter beschikking hebben om afstandsonderwijs te kunnen volgen.
Ouders krijgen een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang tijdens de periode van sluiting. Deze tegemoetkoming is vergelijkbaar met de regeling die in het voorjaar gold.
In aanvulling op de eerdere steunpakketten voor cultuur heeft het kabinet € 15 miljoen gereserveerd voor de culturele en creatieve sector.
De regeling om bestaande vaste reiskostenvergoedingen ongeacht de werkelijke reiskosten onbelast te kunnen betalen is verlengd tot 1 februari 2021. Voorwaarde is dat de vaste vergoeding voor 13 maart 2020 door de werkgever is toegekend. In januari wordt duidelijk hoe de regeling na 1 februari zal zijn.
Sinds 1 januari 2020 geldt een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. De hoge premie geldt met terugwerkende kracht ook bij vaste contracten als een werknemer in een kalenderjaar meer dan 30% heeft overgewerkt. Vanwege de coronacrisis is deze laatste regeling voor het kalenderjaar 2020 opgeschort. Omdat naar verwachting ook in 2021 in bepaalde sectoren veel overwerk nodig zal zijn als gevolg van het coronavirus, heeft het kabinet toegezegd deze regeling ook voor het kalenderjaar 2021 te zullen opschorten. Het daartoe strekkende besluit heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nu ter consultatie gepubliceerd. Volgens dit besluit geldt de opschorting van de maatregel evenals in 2020 in 2021 voor alle sectoren.
Een van de onderdelen van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) is de verstrekking van een lening voor bedrijfskapitaal. Volgens de huidige regeling moeten ondernemers per 1 januari 2021 beginnen met aflossen van deze lening. Vanwege de voortdurende coronacrisis zijn veel ondernemers niet in staat om aan hun aflossings- en renteverplichtingen te voldoen. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft besloten om de aflossingsverplichting op te schorten tot 1 juli 2021. Dit geldt zowel voor leningen die vóór 1 januari 2021 zijn aangegaan als voor leningen die na 1 januari 2021 worden aangegaan.
De looptijd van de lening wordt voor alle leningen met zes maanden verlengd van 3 jaar tot 3,5 jaar. Over de periode van januari tot en met juni 2021 wordt geen rente berekend. De staatssecretaris merkt op dat het ondernemers, die in staat zijn om hun tot 1 januari 2021 opgebouwde rente- en aflossingsverplichtingen te betalen, vrij staat om dit te doen. Ook voor hen geldt dat in de periode van 1 januari 2021 tot 1 juli 2021 de renteopbouw tijdelijk wordt stopgezet.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de AOW-leeftijd en de aanvangsleeftijd voor de AOW-verzekering voor het jaar 2026 bekendgemaakt. Volgens raming van het CBS bedraagt de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2026 20,82 jaar. De uitkomst van de formule voor de berekening van de AOW-leeftijd is dat deze in 2026 evenals in 2025 67 jaar bedraagt. De aanvangsleeftijd voor de AOW-verzekering blijft 17 jaar.
De Eerste Kamer heeft de wetsvoorstellen van het Belastingplan 2021 aangenomen, inclusief de novelle betreffende de BIK. De wetsvoorstellen Overige fiscale maatregelen 2021 en Eenmalige huurverlaging waren al eerder door de Eerste Kamer aangenomen.
De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen waarin het kabinet wordt gevraagd om onderzoek te doen naar een meer neutrale behandeling van ondernemers in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. De uitkomsten van dat onderzoek zouden in de eerste helft van 2021 bekend gemaakt moeten worden.
De onderworpenheid van een lichaam aan de vennootschapsbelasting voor een jaar vloeit voort uit de wet. Dat de Belastingdienst het lichaam voor dat jaar niet heeft uitgenodigd om aangifte te doen voor de vennootschapsbelasting en het lichaam geen aangifte heeft gedaan en niet in de heffing is betrokken, heeft niet tot gevolg dat het lichaam niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. Ook de omvang van de in Nederland belastbare winst van een jaar van een aan de vennootschapsbelasting onderworpen lichaam vloeit voort uit de wet. Ook als de winst niet is aangegeven en niet in de heffing is betrokken, heeft dat niet tot gevolg dat een lichaam geen belastbare winst had in het betreffende jaar.
Een vennootschap naar buitenlands recht kocht in 1999 een in Nederland gelegen onroerende zaak voor € 249.579. In 2008 is de zaak verkocht voor € 405.000, waarvan € 5.000 voor roerende zaken. De vennootschap heeft voor de jaren tot en met 2008 geen aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting en is voor die jaren ook niet in de heffing ervan betrokken. De inspecteur heeft een navorderingaanslag vennootschapsbelasting over 2008 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 405.250. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft, na te hebben geoordeeld dat de vennootschap in 2008 als binnenlandse belastingplichtige was onderworpen aan de vennootschapsbelasting, de boekwinst bij verkoop bepaald op € 206.576. Het hof heeft de afschrijvingen in de periode van 1999 tot 2008 bepaald op € 56.155, zijnde negenmaal 2,5% van de aanschafwaarde.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard. De vennootschap genoot door het aanhouden van een onroerende woning sinds 1999 winst uit onderneming. Daardoor was de vennootschap belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het door de vennootschap bepleite stelsel van waardering op kostprijs is niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik, omdat geen rekening wordt gehouden met de optredende slijtage. Het hof heeft de boekwinst terecht berekend met inachtneming van afschrijvingen.
De derde fase van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid, kortweg de NOW-3, geldt voor de periode van 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021. De totale duur van de NOW-3 is in drie tijdvakken verdeeld. Het eerste tijdvak loopt van 1 oktober tot en met 31 december 2020.
Aanvragen voor het eerste tijdvak van de NOW-3 was mogelijk van 16 november tot en met 13 december 2020. In verband met de op 14 december jl. aangekondigde extra maatregelen heeft het UWV het aanvraagloket weer opengesteld. Dat betekent dat aanvragen voor NOW-3 over het vierde kwartaal van 2020 nog tot en met 27 december 2020 kunnen worden ingediend.
Informatie over de aanvragen voor het tweede en derde tijdvak van de NOW-3 volgt later.
Het kabinet trekt 3,7 miljard euro extra uit voor de uitbreiding van de economische steunpakketten.
De derde tranche van de NOW loopt van 1 oktober tot en met 30 juni 2021. Per kalenderkwartaal zou de maximale steun dalen. Het kabinet heeft nu bekend gemaakt dat de NOW in het eerste kwartaal van 2021 gelijk zal zijn aan de regeling die in het vierde kwartaal van 2020 geldt.
Bedrijven met een groot omzetverlies kunnen tot 70% van de vaste lasten vergoed krijgen middels de Tegemoetkoming Vaste lasten (TVL). In de bestaande regeling werd maximaal 50% vergoed. De verhoging van de TVL geldt met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2020. De uitbreiding van de doelgroep van de TVL met bijvoorbeeld toeleveranciers van getroffen sectoren geldt ook in het eerste kwartaal van 2021. De aanvullende steun moet met name bedrijven in de horeca, de reisbranche en de evenementensector helpen te overleven.
De reisbranche krijgt hulp bij het terugbetalen van klanten die afgelopen jaar hun vakantie niet door zagen gaan. Bedrijven gaven daar vaak een voucher voor, maar na een jaar moet alsnog geld worden teruggegeven. Reisbureau’s kunnen daar binnenkort geld voor lenen van de overheid dankzij een speciale kredietfaciliteit.
Mensen, die ondanks de bestaande regelingen "tussen wal en schip dreigen te vallen", kunnen straks bij de gemeente terecht voor hulp om bijvoorbeeld hun huur of hypotheek te blijven betalen. Het gaat dan om bijvoorbeeld zelfstandigen die veel minder opdrachten krijgen, of werknemers die vanwege quarantaine inkomsten mislopen.
Het kabinet verlengt ook de periode waarin ondernemers automatisch drie maanden uitstel van betaling van belasting krijgen tot 1 april 2021. Tot die datum wordt op verzoek ook verlenging van bestaand uitstel verleend. Daarnaast treft het kabinet twee nieuwe maatregelen. Tot 1 april 2021 geldt een 0%-tarief in de omzetbelasting voor COVID-19-vaccins en -testkits. Ten tweede is de opslag op de TVL voor voorraad- en aanpassingskosten horeca vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting.
De BIK is een crisismaatregel en heeft als doel de Nederlandse investeringen te stimuleren. De BIK bevat een onderdeel dat specifiek betrekking heeft op de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Volgens dit onderdeel is het mogelijk dat één inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van die fiscale eenheid wordt aangewezen als BIK-inhoudingsplichtige. Hierdoor kunnen investeringen van onderdelen van de fiscale eenheid die niet inhoudingsplichtig zijn toch in aanmerking komen voor de BIK. De fiscale eenheid is beperkt tot in Nederland gevestigde vennootschappen. Het risico bestaat dat dit onderdeel van de BIK door de rechter strijdig wordt geacht met de vrijheid van vestiging, met als mogelijk gevolg dat een deel van het budget voor de BIK niet aan Nederlandse investeringen ten goede komt. Om dat te voorkomen heeft de staatssecretaris de regeling aangemeld bij de Europese Commissie om de regeling aan te merken als geoorloofde steun.
De staatssecretaris zal op zeer korte termijn een zogenoemde novelle op het wetsvoorstel Belastingplan 2021 aan de Tweede Kamer aanbieden. Door de novelle treedt het onderdeel van de BIK dat betrekking heeft op de fiscale eenheid alleen in werking als de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend. Mocht de Europese Commissie geen goedkeuring verlenen dan zullen de percentages van de BIK met terugwerkende kracht tot 1 januari 2021 worden verhoogd.
Per 1 januari 2021 worden allerlei bedragen in de regelgeving betreffende de sociale verzekeringen herzien. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de nieuwe bedragen gebundeld gepubliceerd. Een tweede deel van de mededeling met gewijzigde bedragen is aangekondigd maar nog niet gepubliceerd. Er volgt ook nog een kleine regeling met daarin de vaststelling van bedragen en percentages die niet door middel van een mededeling kunnen worden geïndexeerd.
De nabestaandenuitkering van de Anw bedraagt € 1.244,91 bruto per maand. Voor een nabestaande in een verzorgingsrelatie en voor nabestaanden in meerpersoonshuishoudens bedraagt de uitkering € 781,32 bruto per maand.
De bruto wezenuitkering bedraagt voor een kind jonger dan 10 jaar € 398,37. Voor een kind dat ouder is dan 10 jaar maar jonger dan 16 jaar bedraagt de uitkering € 597,56. Voor een kind ouder dan 16 jaar bedraagt de wezenuitkering € 796,74.
Voor alleenstaanden gaat de AOW-uitkering naar € 1.266,46 per maand. Voor gehuwden en samenwonenden gaat de AOW-uitkering naar € 857,63 per maand.
Ondernemers hebben recht op aftrek van de omzetbelasting die drukt op door hen aangeschafte goederen en diensten voor zover deze bestemd zijn voor belaste prestaties. Worden de goederen en diensten gebruikt voor andere dan belaste prestaties dan wordt de aftrek van voorbelasting herzien.
De Nederlandse wet gaat uit van herziening ineens van de aftrek van voorbelasting wanneer bij ingebruikneming sprake is van afwijkend gebruik ten opzichte van de aanvankelijke bestemming. Voor investeringsgoederen waarop wordt afgeschreven geldt een herzieningsregeling gedurende vijf of tien jaar. Deze herzieningsregeling voorziet in een correctie van de oorspronkelijke aftrek van voorbelasting bij wijzigingen in het gebruik gedurende de herzieningsperiode. De herziene btw is gerelateerd aan de duur van de herzieningsperiode en bedraagt dus maximaal 20 resp. 10% per jaar. De herziening vindt plaats bij de aangifte over het laatste tijdvak van het boekjaar van de ondernemer aan de hand van het werkelijke gebruik in dat boekjaar.
De Hoge Raad heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of de herziening ineens in overeenstemming is met de Europese btw-richtlijn. Het Hof van Justitie EU heeft in het arrest Stichting Schoonzicht deze vraag van de Hoge Raad bevestigend beantwoord. Volgens dat arrest is het toegestaan dat in de loop van het jaar van de ingebruikneming van een investeringsgoed, dat ook overeenkomt met het eerste jaar van herziening, het totale bedrag van de oorspronkelijk toegepaste aftrek in één keer wordt herzien.
Na beantwoording door het Hof van Justitie EU heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof Amsterdam ongegrond verklaard. Het hof had geoordeeld dat herziening ineens was toegestaan. De procedure had betrekking op de aftrek van voorbelasting op een appartementencomplex, dat is aangeschaft in 2013 met als bestemming belaste verhuur. Vanaf 1 augustus 2014 verhuurde de ondernemer vier appartementen met vrijstelling van omzetbelasting. De overige drie appartementen zijn in 2014 niet in gebruik genomen. De ondernemer heeft bij ingebruikname van de vier appartementen de aftrek van voorbelasting ineens herzien en tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De ondernemer was van mening dat de herziening slechts betrekking had op een tiende deel van de in 2013 in aftrek gebrachte omzetbelasting voor vier appartementen.
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel Wet verandering koppeling AOW-leeftijd aangenomen. Deze wet wijzigt de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verandering van de koppeling van de AOW-leeftijd. De bestaande 1-op-1-koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de levensverwachting wordt vervangen door een 2/3-koppeling. Dit betekent dat een toename van de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd met een jaar resulteert in een verhoging van de AOW-leeftijd en van de pensioenrichtleeftijd met acht maanden.
Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in Nederland moeten kennis- en arbeidsmigranten voldoen aan een leeftijdsafhankelijk looncriterium. De looncriteria worden jaarlijks herzien aan de hand van het indexcijfer van de cao-lonen. Per 1 januari 2021 gelden de volgende looncriteria:
Het looncriterium betreft het bruto maandloon exclusief vakantiegeld en onregelmatig loon, zoals overwerkvergoedingen. Het verlaagde salariscriterium geldt als de migrant voldoet aan de voorwaarden voor het zoekjaar hoogopgeleiden en de verblijfsvergunning voor arbeid als kennismigrant wordt aangevraagd binnen drie jaar na de afstudeer- of promotiedatum of de datum waarop de verblijfsvergunning voor wetenschappelijk onderzoek is verlopen.
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever tegen betaling van loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat de bedoeling van partijen geen rol speelt bij de beoordeling of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat. Er is sprake van een arbeidsovereenkomst als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad kwam tot dit oordeel in een procedure van iemand die als uitkeringsgerechtigde werkzaamheden verrichtte op basis van een plaatsingsovereenkomst. Deze persoon stelde dat er een arbeidsovereenkomst bestond en claimde betaling van loon.
Volgens de Hoge Raad moet op basis van de zogenaamde Haviltexnorm worden vastgesteld welke rechten en plichten partijen over en weer zijn overeengekomen. Daarna moet beoordeeld worden of aan de voorwaarden van een arbeidsovereenkomst is voldaan. Uit het arrest Groen/Schoevers uit 1997 is volgens de Hoge Raad ten onrechte afgeleid dat de bedoeling van partijen een rol speelt bij de beantwoording van de vraag of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.
Hof Amsterdam had eerder in de procedure de bedoeling van partijen wel van belang geacht voor de kwalificatie van de overeenkomst. Volgens het hof bestond desondanks geen arbeidsovereenkomst tussen partijen, gezien de overeengekomen wederzijdse rechten en verplichtingen.
Een initiatiefwetsvoorstel om werknemers meer rechten te geven op aanpassing van de werkplek is ter consultatie gepubliceerd. De Wet flexibel werken (Wfw) regelt de rechten van werknemers ten aanzien van arbeidsduur, werktijd en arbeidsplaats. Werknemers hebben momenteel het recht om de werkgever te vragen de arbeidsduur, de werktijd of de arbeidsplaats aan te passen. De werkgever kan een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur of werktijd alleen weigeren als zwaarwegende bedrijfsbelangen zich tegen toekenning verzetten. Ten aanzien van een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats heeft de werkgever meer vrijheid om dit af te wijzen. De initiatiefnemers willen dat voor verzoeken om thuis of op de werklocatie te werken hetzelfde gaat gelden als voor verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur of de werktijd. De Wfw stelt als voorwaarde aan verzoeken voor aanpassing van de arbeidsduur, werktijd of arbeidsplaats dat de werknemer ten minste een half jaar in dienst is bij de werkgever. Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel om dit te wijzigen. Een verzoek moet ten minste twee maanden voor de ingang van de gewenste aanpassing schriftelijk bij de werkgever worden ingediend. De werkgever moet na overleg met de werknemer uiterlijk een maand voor de beoogde ingangsdatum van het verzoek schriftelijk reageren. Wanneer de werkgever dit niet doet, dan wordt het verzoek van de werknemer ingewilligd. De Wfw geldt niet voor werkgevers met minder dan tien werknemers.
Het wetsvoorstel Werken waar je wil ligt ter consultatie en kan naar aanleiding van de reacties worden gewijzigd voordat het zal worden ingediend bij de Tweede Kamer. Vervolgens moeten beide Kamers akkoord gaan met het wetsvoorstel voordat de nu voorgestelde wijzigingen van kracht worden.
Een aandachtspunt is dat de Arbeidsomstandighedenwet de werkgever verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers. De inrichting van de arbeidsplaats valt onder de zorgplicht van de werkgever. Dat geldt ook bij thuiswerken. De kosten voor een ergonomisch ingerichte werkplek mogen niet voor rekening van de werknemer komen.
De premiepercentages en het maximumbijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2021 zijn bekendgemaakt. De premie die een werkgever verschuldigd is over het loon van zijn werknemers bedraagt 7%. Voor anderen, zoals zelfstandigen en dga’s, bedraagt de premie 5,75%. In beide gevallen betekent dat een stijging van 0,3 procentpunt. Het maximumbijdrage-inkomen bedraagt in 2021 € 58.311. Dit bedrag is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen.
De Tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies is per 1 augustus 2020 in werking getreden. Het doel van de regeling is om mensen door middel van kosteloos te volgen ontwikkeladviestrajecten handvatten te geven voor het in kaart brengen van hun ontwikkelmogelijkheden en loopbaankansen. Binnen een maand was het maximale aantal van 22.000 registraties bereikt. Het kabinet heeft besloten om extra budget beschikbaar te stellen voor ontwikkeladviestrajecten. Daardoor waren er 50.000 ontwikkeladviestrajecten beschikbaar vanaf 1 december 2020. De website www.ontwikkeladviesportaal.nl is op die datum opengesteld voor de registratie van ontwikkeladviestrajecten. Vanaf dat moment kon de loopbaanadviseur weer nieuwe loopbaanadviestrajecten registreren. Het totaal aantal trajecten is inmiddels vergeven en het aanvraagloket is gesloten.
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangenomen. In dit wetsvoorstel worden drie maatregelen uit het pensioenakkoord uitgewerkt. De Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 worden hiervoor gewijzigd. De Kamer heeft een amendement aangenomen waarin is voorgesteld om de evaluatie van de wet niet pas na vijf jaar maar al na twee jaar uit te voeren.
Voor deelnemers aan een pensioenregeling wordt het mogelijk om tot 10% van het opgebouwde pensioen ineens te kunnen opnemen op de pensioeningangsdatum. Het wetsvoorstel regelt verder een gedeeltelijke vrijstelling van de belastingheffing over regelingen voor vervroegde uittreding. Het verlofsparen wordt uitgebreid zodat werknemers op een gezonde manier hun pensioen kunnen halen.
Kort voor de stemming in de Tweede Kamer heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog een tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel ingediend. De wijziging betreft de datum waarop het bedrag ineens (gedeeltelijke afkoop) wordt uitgekeerd. In het wetsvoorstel is vastgelegd dat dit op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen moet plaatsvinden. In de nota van wijziging is daaraan toegevoegd de maand februari volgend op het jaar waarin iemand de AOW-leeftijd heeft bereikt. Er is gekozen voor de maand februari omdat januari een drukke maand is voor pensioenuitvoerders. Het effect is dat over de gedeeltelijke afkoop geen AOW-premie hoeft te worden betaald.
In de zogenaamde appreciatiebrief betreffende de ingediende amendementen en moties op het pakket Belastingplan 2021 heeft de staatssecretaris van Financiën het percentage van het eigenwoningforfait voor 2021 bekendgemaakt. De jaarlijkse indexering leidt tot een verlaging van het eigenwoningforfait met 0,05%-punt ten opzichte van 2020. Op grond van het Belastingplan 2019 wordt het eigenwoningforfait nog eens verlaagd met 0,05%-punt tot 0,5% van de WOZ-waarde.
In dezelfde brief heeft de staatssecretaris de hoogte van de tabelcorrectiefactor en van de arbeidskorting bekendgemaakt. De tabelcorrectiefactor is de factor waarmee de daarvoor in aanmerking komende bedragen worden aangepast. Voor 2021 bedraagt de tabelcorrectiefactor 1,016. De arbeidskorting wordt niet alleen aangepast met de tabelcorrectiefactor, maar ook aan de hand van de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.
De subsidie praktijkleren is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling, deelnemer of student. De werkgever moet een erkend leerbedrijf zijn om in aanmerking te komen voor subsidie. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het aantal weken dat een leerbedrijf een student in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) begeleidt. Het maximale subsidiebedrag is € 2.700 per praktijkleerplaats. De subsidieregeling praktijkleren is voor de studiejaren 2019–2020 tot en met 2021–2022 uitgebreid met een extra compartiment. Erkende leerbedrijven in de sectoren landbouw, horeca en recreatie komen in aanmerking voor een toeslag op de subsidie voor een bbl-leerplek. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het aantal gerealiseerde weken begeleiding bij de beroepspraktijkvorming in het betreffende studiejaar. Het beschikbare budget wordt per gerealiseerde begeleidingsweek verdeeld over alle leerplaatsen die in aanmerking komen voor de toeslag. Bij de aanvraag van het basisbedrag van de subsidieregeling moet de werkgever aangeven of hij behoort tot de sector landbouw, horeca of recreatie.
De minister van Onderwijs en Wetenschap heeft onlangs bekendgemaakt dat voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022 € 10,6 miljoen per jaar extra beschikbaar is in aanvulling op de regeling praktijkleren. Dit extra budget geldt voor andere sectoren dan de landbouw, horeca en recreatie. De wijziging van de regeling praktijkleren zal begin 2021 gepubliceerd worden. De toeslag is beschikbaar voor de volgende sectoren: levensmiddelenindustrie, nijverheid, bouw, handel, transport, telecommunicatie, wellness en overige dienstverlening.
In diverse sectoren zijn afspraken gemaakt voor aanvullende subsidie voor bbl-leerplekken.
Voor de bouw geldt voor werknemers die tussen 1 juli 2020 en 30 juni 2021 starten of zijn gestart met een bbl-opleiding een aanvullende subsidie van € 1.250. Deze wordt onderverdeeld in een bedrag van € 500 bij begin van de opleiding en van € 750 bij afronding van de opleiding. In de hovenierssector is een extra bedrag van € 1.000 per leerjaar beschikbaar voor leerlingen die vanaf de zomer van 2020 starten of zijn gestart met een bbl-opleiding. Bedrijven in de metaalsector komen voor het studiejaar 2020-2021 in aanmerking voor € 1.250 extra subsidie voor een bbl-leerplek.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft laten weten dat het vanaf 25 november mogelijk is om de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 aan te vragen. De TVL is een regeling voor mkb-ondernemers, die door de coronacrisis problemen hebben met het betalen van hun vaste lasten. De TVL geldt niet voor krediet- en financiële instellingen, holdings, huishoudens, publiek gefinancierde scholen en (internationale) overheidsinstellingen. Ondernemingen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
Verplicht gesloten horecagelegenheden krijgen over het vierde kwartaal eenmalig een opslag op de TVL als vergoeding voor het voorraadverlies. Voor ondernemers in en toeleveranciers van de evenementenbranche komt een aparte steunmodule voor het vierde kwartaal van 2020. Voorwaarde is dat deze ondernemers TVL hebben ontvangen in de periode van juni tot en met september 2020.
De kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting houdt in, dat de opbrengst van de verhuur van een kamer in de eigen woning niet belast is als de opbrengst niet hoger is dan € 5.506. Voorwaarden zijn dat huurder en verhuurder op hetzelfde adres staan ingeschreven, dat de woning het hoofdverblijf van de verhuurder is en dat de kamer geen zelfstandige woning vormt.
Een woningeigenaar verhuurde via Airbnb een gedeelte van de woning gedurende verscheidene periodes. De vraag was of de huuropbrengsten onder de kamervrijstelling vielen of belast waren als voordelen uit het tijdelijk ter beschikking stellen van de eigen woning. In dat laatste geval wordt 70% van de ontvangen huur belast. Hof Den Haag heeft alleen beoordeeld of de belanghebbende een beroep kon doen op de kamerverhuurvrijstelling. Volgens het hof is dat het geval, ook al was volgens de inspecteur niet aan alle voorwaarden voldaan. De tijdelijke huurders hebben niet op het adres van de belanghebbende ingeschreven gestaan. Het hof heeft in het midden gelaten of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de huuropbrengsten niet belast zijn als slechts een deel van de eigen woning wordt verhuurd.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. De inschrijvingseis heeft niet slechts een bewijsfunctie, maar is een voorwaarde voor toepassing van de kamerverhuurvrijstelling. De parlementaire geschiedenis bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de inschrijvingseis geen zelfstandige betekenis heeft. De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat de regeling voor het tijdelijk ter beschikking stellen van de eigen woning ook toepasselijk is op de verhuur van een deel van de eigen woning. Dat betekent dat 70% van de inkomsten uit die verhuur tot het inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.
Vooruitlopend op de Eindejaarsregeling 2020 heeft de staatssecretaris een besluit met een goedkeuring voor de uitvoering van de 30%-regeling gepubliceerd. De goedkeuring heeft betrekking op een ongewenst gevolg van de invoering van het aanvullend geboorteverlof per 1 juli 2020. Dit verlof kan in de eerste zes levensmaanden van het kind worden opgenomen tegen 70% van het loon, betaald door het UWV. Het kan voorkomen dat een werknemer door de opname van geboorteverlof niet langer voldoet aan het looncriterium voor de 30%-regeling. Om dit ongewenste gevolg weg te nemen zal de Uitvoeringsregeling Loonbelasting worden aangepast. Adoptieverlof en pleegzorgverlof worden aan de bepaling van de Uitvoeringsregeling toegevoegd.
De goedkeuring houdt in dat voor toepassing van het looncriterium van de 30%-regeling bij het opnemen van aanvullend geboorteverlof, pleegzorgverlof of adoptieverlof mag worden uitgegaan van het loon dat de werknemer zou hebben genoten zonder opname van dit verlof. De goedkeuring geldt met ingang van 1 juli 2020.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de premiepercentages voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw), het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf), het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo), het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) en de opslag op de basispremie Aof voor de kinderopvangtoeslag voor 2021 vastgesteld. Daarnaast heeft de minister het maximumpremieloon vastgesteld.
De AOW-premie verandert niet en blijft 17,9%. Ook de Anw-premie verandert niet. Deze bedraagt in 2021 0,1%.
Voor het AWf worden twee premiepercentages vastgesteld. De lage premie bedraagt in 2021 2,7%. De hoge premie bedraagt 7,7%. De lage premie geldt voor schriftelijke arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd of de beroepsbegeleidende leerweg, voor het loon van werknemers tot 21 jaar met niet meer dan 48 verloonde uren per 4 weken of 52 verloonde uren per maand en voor uitkeringen. De hoge premie geldt voor alle andere contracten.
De Ufo-premie bedraagt in 2021 0,68%.
De basispremie Aof is voor 2021 vastgesteld op 7,03%.
De opslag op de basispremie Aof voor de kinderopvangtoeslag blijft 0,5%.
Het maximumpremieloon is voor 2021 vastgesteld op € 58.311.
De Tweede Kamer heeft de wetsvoorstellen, die gezamenlijk het pakket Belastingplan 2021 vormen, aangenomen. Ook het wetsvoorstel Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling is aangenomen. Bij de stemming over het Belastingplan zijn enkele amendementen aangenomen.
Daarnaast heeft de Tweede Kamer meerdere moties aangenomen.
Het onderscheid tussen werken als zelfstandige en als werknemer is van belang voor de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Daarnaast is het onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst en andere arbeidsrelaties van belang voor de rechten en bescherming van de zelfstandige of werknemer en voor de risico’s en kosten van de opdrachtgever of werkgever.
In de zesde voortgangsbrief aan de Tweede Kamer geven de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen op het gebied van werken als zelfstandige. De pilot van de webmodule, waarmee kan worden vastgesteld wat de aard van een arbeidsverhouding is, gaat naar verwachting op 11 januari 2021 van start en zal in ieder geval zes maanden duren. In de zomer van 2021 kan de pilot worden geëvalueerd. Daarna volgt een beslissing over het vervolg van de webmodule en over het tijdstip waarop de handhaving in het geval van verkapte dienstverbanden gefaseerd zal worden gestart. Dat laatste zal niet eerder zijn dan per 1 oktober 2021. Dit betekent overigens niet dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW in de tussentijd geen toezicht houden. De Belastingdienst kan tot die datum alleen correcties aanbrengen en/of boetes opleggen bij kwaadwillendheid of als aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd.
De doelstelling van de pilot van de webmodule is te onderzoeken of op deze manier de aard van een arbeidsrelatie kan worden verduidelijkt en of opdrachtgevers kunnen worden geholpen bij het vormgeven van de arbeidsrelatie. De webmodule geeft in de pilotfase een indicatie van de arbeidsrelatie. De volgende uitkomsten zijn mogelijk: